Maandagavond. Ik kom buiten en het sneeuwt
Verrast, want weer geen weerbericht gezien of gehoord
Of misschien wel, maar ging de gedachtentrein alweer voort
Ik denk aan hoe de kinderen
zullen joelen van plezier, hun stralende gezicht
Niet snel genoeg buiten – zonder jas wellicht
Ik denk hoe aan de grote mensen zoals ik
zullen vloeken op de gladde wegen
Veel te koud en straks ook weer aanvriezende regen
Ik stap op de fiets en ril even van de kou
Klaag nog net niet van de striemende wind
Rijd een wandelaar voorbij die het maar niets vindt
En vraag me dan af wanneer we het zijn kwijtgeraakt
De verwondering, en hoe ik erover zou kunnen schrijven
En beslis dan maar dat ik het misschien wil blijven
Besluit te genieten van hoe de straat verstilt
Straks schud ik de sneeuw van me af in ons warme nest
Dat ’t ongemak banaal is, weten we verdorie maar al te best
Ik ben thuis na mijn moedige queeste
Zette zonet als eerste
mijn voetstappen
in de verse sneeuw