Dan maar niet

Dat er al zoveel woorden geschreven zijn
En je dan maar niet begint te schrijven

Dat er al zoveel mooie liedjes zijn gemaakt
En je daarom besluit je stem niet te laten horen

Dat je het nog nooit alleen hebt gedaan
En je er dan maar niet aan begint

Dat je zelfvertrouwen uitstraalt
Maar twijfel je denken beheerst

Dat je het rationeel wel weet
Maar jezelf klein houdt uit onzekerheid

Dat je je kinderen leert dat niet alles perfect hoeft te zijn
Maar de lat voor jezelf zo hoog blijft leggen

Dat je iedereen advies geeft
Maar vergeet mild te zijn voor jezelf

Dat je dan toch maar (aarzelend) springt
En jezelf een duwtje geeft

Tijd om weer vooruit te gaan

Thuis

Geraakt door de herinnering
aan toen ze kleiner waren
Minder moeite, minder spanning
Of lijkt dat maar zo
Vervaagt de zwaarte
van die jaren

Ook al verwierp ik toen ‘t gezegde
‘Kleine kindjes, kleine zorgen’
Met de jaren
groeide toch de vraag
Weten onze grote kindjes
zich geborgen

Soms weegt het
Soms verwarmt het
Dat besef
Dat wij het zijn
Hier en weg van huis

Dat wíj het fundament bouwen
Wij zijn hun thuis

Sneeuw

Maandagavond. Ik kom buiten en het sneeuwt
Verrast, want weer geen weerbericht gezien of gehoord
Of misschien wel, maar ging de gedachtentrein alweer voort

Ik denk aan hoe de kinderen
zullen joelen van plezier, hun stralende gezicht
Niet snel genoeg buiten – zonder jas wellicht

Ik denk hoe aan de grote mensen zoals ik
zullen vloeken op de gladde wegen
Veel te koud en straks ook weer aanvriezende regen

Ik stap op de fiets en ril even van de kou
Klaag nog net niet van de striemende wind
Rijd een wandelaar voorbij die het maar niets vindt

En vraag me dan af wanneer we het zijn kwijtgeraakt
De verwondering, en hoe ik erover zou kunnen schrijven
En beslis dan maar dat ik het misschien wil blijven

Besluit te genieten van hoe de straat verstilt
Straks schud ik de sneeuw van me af in ons warme nest
Dat ’t ongemak banaal is, weten we verdorie maar al te best

Ik ben thuis na mijn moedige queeste
Zette zonet als eerste
mijn voetstappen
in de verse sneeuw

Oneindig

Hoe je daar lag, op je buik
Ik met m’n hand op je schouder
Het kussen werd wat nat, mijn hart week
Dat het al meer dan acht jaar geleden is
Dat je dit, mij, ons, élk moment nodig had
Hoe ik het plots weer voelde,
mijn eerste kind

Dat er eigenlijk niet zo veel veranderd is
Je ziel vaak nog even rusteloos
Je lijf nog zo veel nood aan dichtbij
In het licht loopt alles als vanzelf
met je heldere ogen en je hartelijke lach

Hoe gemakkelijk je bent,
hoe soepel je meebuigt,
overal in past, mee veert en golft,
waar je ook maar komt

En hoe onrustig en ook bang
als je nog maar heel even
alleen zou moeten zijn
Het is allemaal even echt, even jij
Kom maar schuilen, schat, het mag

Maar weet, je kan het wel, je doet het ook
Zolang het licht is,
of zonder nadenken gaat
In het donker ga je twijfelen
En zijn wij soms te moe voor vragen
waarop we het antwoord ook niet altijd weten

‘Laat je hoofd maar rusten, je lichaam zwaar
Slaap nu maar’
Ik hou van jou,
helemaal en altijd en dat weet je
Dan zeg je ‘ik ook van jou’
en dat meen je

Dat grote kind, grootste kind
oneindig dankbaar waren we
en zijn we, oneindig trots
Op jou moesten we zo lang wachten
maar dat groot worden ging vanzelf
En ook al maak je je langzaam wel eens los
het blijft zoals we het toen schreven
Altijd vader, altijd moeder, altijd kind

Het schuurt

Zo vaak liggen we met elkaar in strijd
Dan brandt het vuur zo hevig
in jouw kleine, sterke lijf
Dan botsen we, dan klettert het
In je hoofd, je schreeuwt het uit

Dan voel ik hoe je mijn ziel schuurt
Mijn geduld soms op, de verbinding kwijt

Al snel – alsmaar later wel, zo lijkt het toch
besef je dat je me nodig hebt
En dan ben alleen ik genoeg
Sluit ik je stevig in mijn armen
schiet ik niet langer tekort

Dan ademen we samen
Totdat je weer verstilt
Na slechts enkele seconden

Ik plant mijn neus diep in je hals
Zoals het vroeger ging

Ik snuif een stukje eeuwigheid
En de angst die daarbij hoort
Het onbevattelijke, ongrijpbare
dat niks echt zeker is
Maar dit wel voor altijd

Geen tijd

Je trekt aan me en ik voel het
oh ik voel het maar het kan niet
Er is geen ruimte er is geen tijd

En ik weet ik heb het nodig
want je trékt aan mij ik kán niet zonder
Maar er is geen ruimte en geen tijd

Het zachte en het golven
het schrijven en het dromen
Maar mijn hoofd zit veel te vol

De orde van de dag
het kaapt me en ik kapseis
Kopje onder en weer door
Er is geen ruimte en geen tijd

Ben ik gestopt met dromen?
Geef ik mezelf geen kans?
Want ik weet het zou me helpen
want ook dit is wie ik ben
In mijn diepste zelf graven
en voelen, voelen…

Het zachte en het golven
het schrijven en het dromen
het maken weer laten ontwaken
want mijn hoofd
zit veel
te vol

Zonder jou

Het is niet dat we nog elk moment aan je denken
Het is niet dat we nog breken van verdriet
Het is niet dat het nog elke dag pijn doet
Of dat we jou in àlles terugzien

Maar soms vraag ik me af
Hoe het nu zou zijn
Als je er nog was geweest
Hoe graag je hen zou zien
Als je ze toch maar had gekend
Hoe veel je hen had kunnen leren
Als je hier nog was geweest
Hoe je alles voor hen zou doen
Je hemel en aarde zou bewegen

En heel soms
Dan doe je dat
En dan voel ik dat ik wil vertellen
Over het moois en wie je was
Dan voel ik plots weer en denk ik
Je weet niet wat je mist

Het is niet dat we nog elk moment aan je denken
Het is niet dat het nog elke dag pijn doet
Maar soms laat je je plots hard voelen
En dan missen we je wel


Hopen

Ik wíl niet schrijven over
wat de wereld domineert
Ik wíl niet schrijven over
hoe het ons toch zo verdeelt

Ik wíl niet schrijven over
hoe het nu al zo lang duurt
hoe slopend het kan zijn
hoe oneerlijk soms de strijd
hoe – ondanks het klein geluk –
we zoveel moeten missen
En of we ons toch niet vergissen

Wat ik wél wil doen is
hopen
zelfs zonder perspectief
geloven
dat het beter wordt
ooit wel weer misschien
volhouden
vandaag, dan lukt ’t ook
wel morgen

Hopen
En zorgen
Minder zorgen